Gemeentelijke regelgeving voor het schoolplein
Per 1 januari 1997 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de onderwijshuisvesting. Sinds die tijd ontvangen scholen hun vergoeding van de gemeente. Elke gemeente heeft is ook sinds die tijd verplicht om een eigen "Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs" vast te stellen. Hierin staan alle eisen met betrekking tot de huisvesting van een school. De nadruk ligt hier grotendeels op de vergoedingsregelingen. Om deze regelingen in het land te stroomlijnen heeft de VNG een Modelverordening opgesteld, welke door de meeste gemeenten ongewijzigd is overgenomen.
"Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd." (zie: Bijlage III deel A: de bepaling van de capaciteit, §1.4); deze zin komt daarna op meerdere plaatsen voor).
Daar kan uit worden afgelezen dat de school het moet doen met het toegewezen en geaccepteerde terrein voor de huisvesting van de school en de schoolspeelplaats. Er zijn dus geen regels opgenomen waarmee een groter buitenterrein kan worden bedongen. Het komt hier dus aan op een goed programma van eisen vóórdat het terrein voor een nieuw te bouwen school wordt gekozen/aanvaard. Als de school eenmaal is gebouwd kan er uit deze regel niet worden afgeleid dat de gemeente extra grond voor de speelplaats ter beschikking moet stellen.
"Minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m2 per leerling met een minimum van 300 m2 netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto;" (zie: Bijlage III, deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen).
Bij scholen voor voortgezet onderwijs is daarbij nog de volgende uitzondering gegeven: 1. De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke. 2. Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto-oppervlakte niet meegerekend.
Dit betekent dat een aantal benodigde voorzieningen in de buitenruimte, die vanuit het gebruik, de toegang tot de school of de architectuur van het gebouw benodigd zijn, niet vooraf uit de modelverordening zijn af te lezen. Bij renovaties, uitbreidingen en nieuwbouw wordt nogal eens de fout gemaakt deze niet in het programma van eisen mee te nemen. Waardoor de realisatie van deze elementen vaak ten koste gaat van de speelruimte.
Het programma van eisen dient dus naast de brutto oppervlakte voor het schoolgebouw rekening te houden met minimaal:
Definitie oppervlakte schoolterrein
De woorden speelplaats of speelplein komen in deze modelverordening niet voor. De regeling zit ook zo in elkaar dat er ten aanzien van de speelomgeving bijna geen eisen zijn. Ten aanzien van het terrein wordt de volgende definitie gegeven:"Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd." (zie: Bijlage III deel A: de bepaling van de capaciteit, §1.4); deze zin komt daarna op meerdere plaatsen voor).
Daar kan uit worden afgelezen dat de school het moet doen met het toegewezen en geaccepteerde terrein voor de huisvesting van de school en de schoolspeelplaats. Er zijn dus geen regels opgenomen waarmee een groter buitenterrein kan worden bedongen. Het komt hier dus aan op een goed programma van eisen vóórdat het terrein voor een nieuw te bouwen school wordt gekozen/aanvaard. Als de school eenmaal is gebouwd kan er uit deze regel niet worden afgeleid dat de gemeente extra grond voor de speelplaats ter beschikking moet stellen.
Minimumnorm oppervlakte schoolplein
Met betrekking tot de omvang van het schoolplein wordt het volgende geregeld:"Minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m2 per leerling met een minimum van 300 m2 netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto;" (zie: Bijlage III, deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen).
- Deze normering is ontstaan in de jaren '80 (toen nog een regeling van het Rijk). In die tijd was een school met 300 leerlingen een grote school. Tegenwoordig worden er schoolcomplexen gebouwd voor 500 leerlingen en meer. De vraag is of de zinsnede "vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto" niet haaks staat op onderwijskundige uitgangspunten.
- Scholen voor voortgezet onderwijs kennen in de modelverordening geen minimumeis voor de oppervlakte van het buitenterrein.
Overige voorzieningen schoolspeelplaats
De hiervoor beschreven minimumnorm regelt, bij nadere lezing, expliciet het verharde terreingedeelte bedoeld voor spelend gebruik door leerlingen. Verderop in de modelverordening wordt een meetinstructie gegeven voor de bepaling van het bruttovloeroppervlak van schoolgebouwen . Hierin wordt ondermeer bepaald dat: "In- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend."(zie: Bijlage III, deel D: overzicht 'Meetinstructie ...).Bij scholen voor voortgezet onderwijs is daarbij nog de volgende uitzondering gegeven: 1. De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke. 2. Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto-oppervlakte niet meegerekend.
Dit betekent dat een aantal benodigde voorzieningen in de buitenruimte, die vanuit het gebruik, de toegang tot de school of de architectuur van het gebouw benodigd zijn, niet vooraf uit de modelverordening zijn af te lezen. Bij renovaties, uitbreidingen en nieuwbouw wordt nogal eens de fout gemaakt deze niet in het programma van eisen mee te nemen. Waardoor de realisatie van deze elementen vaak ten koste gaat van de speelruimte.
Het programma van eisen dient dus naast de brutto oppervlakte voor het schoolgebouw rekening te houden met minimaal:
- verharding;
- berging voor buitenspelmateriaal;
- fietsenstalling;
- ruimte benodigd voor speeltoestellen;
- het verzachte gedeelte benodigd bij speeltoestellen (= valondergrond);
- ruimte benodigd voor groene aankleding van de school (= tuin);
- ruimte benodigd voor speelgroen.